Thursday, February 21, 2008

Ssese Islands

Liefste lezers,
Zoals beloofd moet ik nog een aanvulling geven op mijn vorige blog over onze trip naar de Ssese Islands. Ssese wordt uitgesproken als tseetsee en vandaar komt de naam van de u welbekende vlieg die de slaapziekte voortbrengt. De vlieg zou op de eilandjes, zo’n honderd jaar geleden, lelijk huis gehouden hebben en grote delen van de bevolking gedood hebben. Gelukkig komt die nu niet meer voor op deze plaats, of dat beloofde de gids toch. We hebben anders wel een aantal lokmiddelen voor de tseetsee-vlieg zien hangen. Die komt namelijk op donkere kleuren af, dus worden er blauw en zwarte doeken in de bomen gehangen. Dat was wat verontrustend maar goed, voorlopig nog geen symptomen. We gingen dus vanuit Entebbe met de ferry naar het grootste eiland van de Ssese-groep, Bugala genaamd. Het heeft een langste doorsnede van 34 km en is 1 van de 2 eilandjes van de groep dat bewoond is en ook toeristisch uitgebouwd. We wilden eigenlijk naar de campsite gaan die in onze gids als beste aangeprezen stond maar eens daar aangekomen bleek er geen plaats meer te zijn voor zes personen. We zijn na zes weken al zodanig polepole geworden dat we niet stilgestaan hadden bij die mogelijkheid. De uitbater van de Hornbill campsite was een heel grappig figuur, een ouwe hippie, afkomstig uit Duitsland, die duidelijk te veel gerookt, getript of gezopen had in zijn leven, maar die erg vriendelijk was en ons hielp een andere plaats te zoeken waar we die nacht zouden kunnen slapen, en ons bovendien een lekker avondmaal aanbood en uitnodigde om de volgende dag op zijn stukje strand te komen relaxen. We namen het aanbod aan en Britt en ik gingen op inspectie naar de andere mogelijkheden voor accomodatie op het eiland, terwijl de anderen genoten van een pintje op het strand. Het was niet moeilijk om de plaats die de Duitser ons aangeprezen had te vinden want er is maar 1 weg van de haven naar het dorp. We kwamen al snel aan in de Panorama Lodge, gevolgd door een hond die trouwens de rest van het weekend niet van onze zijde geweken is. Veel honden zie je hier anders niet, maar op dit eiland zaten er verschillende, allemaal “stratiers”. De Panorama Lodge zag er net wat deftiger uit dan de Hornbill, met allmaal stenen hutjes (banda’s) rond een open plaats waar een kampvuur gehouden werd. Hoewel we de uitbater naar zijn goedkoopste kamer vroegen toonde hij natuurlijk toch eerst de duurste en zo in aflopende prijscategorie tot we na een half uurtje bij de goedkoopste kamers kamen waarop we nog konden afdingen, zodat we uiteindelijk nog zo’n 4 euro per persoon per nacht moesten betalen in plaats van 20 euro. Britt had het al meteen in de mot, maar ach ja, you can’t blame them for trying.
Die avond aten we dus in de Hornbill omdat we vonden dat we dat verschuldigd waren aan de zotte Duitser die ons zo hartelijk ontvangen had. Ik voelde mij precies op scoutskamp, eten in gesjorde shelters en allemaal delen uit dezelfde pot, best gezellig eigenlijk. En lekker was het ook, eens iets anders dan de zware vettige kost die we hier gewoonlijk eten. De volgende ochtend waren we van plan te gaan fietsen. Ik ging samen met Britt en Sibo op pad om in het dorp de plaats te zoeken waar fietsen te huur waren, zoals vermeld in onze gids. De tocht naar het dorp was vrij lasting, bergop in de zon, en ik was blij als we boven waren. Het dorp, Kalangala, bleek niet meer te zijn dan een brede weg waarlangs allerlei bars en winkeltjes lagen, niet veel bijzonders dus, en ook niet bepaald mooi. Ondanks de met reclames beschilderde, kleurrijke huisjes had het eerder een nogal triestige uitstraling, maar dat kan ook gekleurd zijn door het feit dat ik in de gids gelezen had dat het grootste deel van de bevolking hier HIV-positief is. We vonden uiteindelijk de lodge die we zochten maar het huisje zag er meer uit als een bordeel, en er was geen uitbater te bespeuren die ons kon helpen. De buurvrouw, die heerlijk geurende chapatti verkocht,zag dat we nogal verweesd stonden rond te turen en deelde ons mee dat er geen fietsen waren vandaag. Morgen dan, vroegen we, maar het bleek dat er eigenlijk maar drie fietsen in totaal waren dus dat was toch niet genoeg voor ons allemaal. Jammer, dan maar gewoon wat wandelen en genieten van het mooie uitzicht, de prachtige vogeltjes, bloemen en planten. Soms heb je het gevoel dat je in een natuurdocumentaire beland bent. De rest van de dag dan vooral gelezen, lekker lui, in de hangmat van de Hornbill. Heb “De Vliegeraar” gelezen, prachtig, ontroerend boek. De volgende ochtend moesten we alweer terug met de ferry, allez, wij geneeskundestudenten toch, B&S bleven nog een dagje langer. De zondagnamiddag hebben we een zwembad bezocht in Kampala zodat we toch eens in het water konden want met die Bilharzia (een parasitaire wormziekte) is het geen aanrader om in het Victoriameer te zwemmen. Dat deed geweldig deugd want het was een broeihete dag. In de late namiddag had Rebecca afgesproken met iemand die ze op café had leren kennen, om naar de frisbee-training te komen. Rebecca speelt namelijk frisbee in clubverband, en heeft zich daar eens helemaal kunnen uitleven. Amai, ik zou het niet aan gekund hebben na zes weken stilzitten. De trainingsplaats lag vlakbij Bugolobi, de buurt waar het lekkere italiaanse restaurant is waar ik al eerder over vertelde. Daar genoten we dus van een lekker westers maal, een perfecte afsluiter van een perfect weekend.
Deze week sta ik op pediatrie en ik kan wel zeggen dat het het hardste is wat ik hier al gezien en gedaan heb. We roteren mee met de laatstejaarsstudenten die hier de afdeling draaiende houden en die fulltime aanwezig zijn. Ik moet wel zeggen dat de studenten hier zeer gemotiveerd zijn. Zij zien de patienten voor het eerst, stellen ze voor op de zaalronde, doen de nodige inverstigaties en ingrepen, en volgen ze ook op. Heel veel triestige gevalletjes liggen hier wel bij mekaar, ik heb al menig maal een traantje moeten wegslikken, maar ik kan dan ook echt niet tegen kindjes die afzien. Pediatrie zou geen goeie richting zijn voor mij, hoewel ik het wel heel boeiend vind.
Ik ga jullie laten want mijn maagje knort. Tot gauw,
Celine

4 comments:

Unknown said...

Dag klein zustertje, Een interessant vervolg! Ik moet zeggen dat ik alleen al bij je verhalen over die kindertjes aan de telefoon gisteren bijna een traantje moest wegpinken. Het moet héél erg triest zijn en moeilijk voor jullie ook. Het is wel eens wat anders dan adhd- en obesitaspatiëntjes natuurlijk! Hopelijk kan je als je terug bent nog begrip opbrengen voor mensen met "westerse" ziekten zoals cvs :-) Intussen gaan papa en ik hier een beschaafd uitstapje naar het Noorden maken om het werk van o.a. Bilibin te bewonderen. Je hoort er nog van, x en een klein hartje onder de riem voor als het daar te zwaar wordt op de kinderafdeling, Lotte

kaysee said...

kleine flup, wat schrijf je mooi, iedere week een nieuw verhaal en echt spannend om te lezen. ja zieke kindertjes, ik kan me voorstellen dat het heel lastig moet zijn. hou de moed erin, beestje. dikke zoen mama

Marc Vanfraechem said...

En die twee dagjes in Groningen waren echt prachtig: we zagen nu voor echt die tekeningen van de Russische sprookjes, van Bilibin, die in de boekjes stonden die ik voor geen geld bij De Slegte kocht, toen jullie nog klein waren.
En er is geen vergelijking met wat je kent: zijn pentekeningen met aquarel zijn veel levendiger van kleur, en scherper van lijn dan gelijk welke reproductie aankan (al waren die drukken van uitgeverij Progress in die tijd toch echt wel goed, want ...bijna net zo goed als de catalogus van de tentoonstelling).
Er was ook, behalve van de onvergelijkbare Bilibin, nog veel van anderen te zien, en daar zaten de prachtigste dingen tussen.
Bv. een verhaal van Poesjkin, met een reeks van taferelen waarin een oude tsaar afscheid neemt van zijn lievelingspaard. Zo mooi.
Ik had dat gedicht gelezen bij Boland, maar nu kan ik het nog beter voor mij zien, terwijl Poesjkin toch alles al gezegd had, en Boland hem vertaald heeft zoals niemand eerder dat deed.
En ook een tsarenzoon die op een vliegend tapijt staat, met een kooi naast hem waarin de vuurvogel zit ...een enórm doek, dat bedoeld was voor een stationshal. Spijtig genoeg zegt de reproductie niets over de indruk die het echte doek maakt.
Lotte is ook ondersteboven. En ze was ook heel tevreden dat naast Poesjkin (en Heine) nu ook Bilibin eigenlijk een jurist bleek te zijn. Maar om je te troosten, Tsjechov was natuurlijk een dokter ;-)
Dikke kussen, en stel het nog wel beestje!
XXX

Marc Vanfraechem said...

De Standaard van 28 februari:

Het hangt me de keel uit om God te moeten spelen'-

KAMPALA/LUGAZI -
Aan aidsremmers geen gebrek meer in Afrika: wekelijks worden er levensreddende medicijnen uit het Westen ingevlogen. Maar tekorten aan medisch personeel en bureaucratische hobbels maken het lastig om de geneesmiddelen bij de patiënt te krijgen. 'O Heer, geef dat het ministerie vandaag de telefoon opneemt.'
Van onze redactrice


Een klein dozijn extra rattenvallen heeft Rosette Nakiyinji vannacht gezet, in afwachting van het bezoek. Doorgaans deelt ze haar lemen hutje in Jinja-Kawempe, een gehucht van de Ugandese hoofdstad Kampala, noodgedwongen met het ongedierte. Maar nu Rosette een verslaggeefster over de vloer krijgt, wil ze een goede indruk maken en kan ze de beesten er even niet bij hebben. Kaarsrecht en in haar mooiste jurk staat ze in de deuropening te wachten.

Rosette Nakiyinji is 39, en heeft aids. Niet zo gek lang geleden zou dat in Uganda haar doodvonnis hebben betekend, maar Rosette had geluk. Tegen de tijd dat de ziekte bij haar uitbrak, in 2006, waren in Uganda voldoende gratis aidsremmers beschikbaar om haar leven te redden. En dus neemt Rosette sindsdien elke maand de matatu richting Kampala. Met de propvolle buurtbus rijdt ze een half uur over hobbelige stofwegen naar het Infectious Diseases Institute, om er een nieuwe maandvoorraad aidsremmers op te halen. Een retourtje kan ze zich niet permitteren: de tien kilometer terug loopt ze.

Zoals Rosette kloppen elke maand bijna zesduizend Kampalezen voor aidsmedicijnen bij het IDI aan. 'De meesten van hen zijn vrouwen, en straatarm', zegt Alex Coutinho, directeur. 'Ze hebben vaak geen geld voor de reis en wachten tot ze doodziek zijn vooraleer ze hulp zoeken.' Het IDI, in 2004 opgericht met geld van het Amerikaanse farmabedrijf Pfizer, verdeelt al vier jaar aidsremmers in de Ugandese hoofdstad. 'Aanvankelijk was het behelpen', herinnert zich aidsspecialist Bob Colebunders van het Antwerpse Instituut voor Tropische Geneeskunde, die bij de opstart van het instituut een jaar lang in Kampala woonde. 'Dan had je weer eens geen levering aangekregen en moest je de patiënt vragen om het volgende maand maar weer eens te proberen.' Inmiddels komen de medicijnen vlot door en is de leiding van het IDI in Ugandese handen.

Het wil niet zeggen dat directeur Alex Coutinho fluitend door het leven gaat. Aidspillen verdelen is in Afrika iets heel anders dan in Europa, zegt hij. 'Je kunt niet de bijsluiter volgen en de westerse dosering voorschrijven. Mensen hebben hier behalve aids óók malaria of tuberculose, of ze zijn zwanger. En hoeveel medicijn moet je geven aan ondervoede kinderen of aan mensen die zich maar een keer per dag een maaltijd kunnen veroorloven?'

Rosette Nakiyinji weet wat hij bedoelt. Toen haar man hoorde dat ze met het aids-virus was besmet, verliet hij haar en nam hun drie kinderen met zich mee - Rosette heeft geen idee waar ze nu zijn. Ze raakte haar werk als kindermeisje kwijt toen haar werkgeefster hoorde dat ze besmet was en leeft nu van ongeregelde klusjes. Sommige dagen is er geen geld voor een maaltijd. 'We delen medicijnen uit, maar geen voedsel', betreurt Bernard Etukoit van Taso, een ngo in Kampala die eveneens aidsremmers verstrekt. 'Wie pillen slikt op een lege maag, wordt misselijk en krijgt diarree. Dat zorgt voor uitval van patiënten.'

Gebrek aan personeel is een nog groter zeer. Zelfs Coutinho's goedbestafte kliniek heeft te weinig artsen om de overrompeling aan zieken het hoofd te bieden. Het IDI, dat ook een onderwijspoot heeft, leidt voortdurend personeel op, maar het verloop is groot. 'Veel Ugandese artsen migreren naar het Westen', betreurt Coutinho, 'om daar taxichauffeur te worden.'

Tot voor kort zagen de IDI-patiënten nog elke maand een arts. Dat is nu om de drie maanden, en soms komen ze niet verder dan de verpleegster. Rosette Nakiyinja, die van de medicijnen een opgezwollen buik en rooddoorlopen ogen heeft gekregen, vindt het niet leuk dat ze met haar klachten niet meteen terecht kan. Maar het allervervelendste, vindt Coutinho, is dat de artsen soms voor God moet spelen. 'Als je een zieke voor je hebt en een doodzieke, wie help je dan het eerst? Ik heb wel 's collega's voorgeschoven omdat we hun diensten hard nodig hadden, maar leuk vond ik dat niet.' Ook de geregelde stroomstoringen in het Ugandese elektriciteitsnet werken de directeur op de zenuwen: dan valt de koeling van de medicijnopslag en van de labs uit, en moeten noodgeneratoren het overnemen. Of de wispelturigheid van patiënten, die na een of twee visites aan het IDI wegblijven om nooit meer terug te keren.

Vindingrijk zijn is de boodschap, vindt Coutinho: westerse bloedtests vereenvoudigen zodat ze ook in Afrikaanse labs zijn uit te voeren, of meerdere aidsremmers combineren in één tablet, zodat mensen hun medicijn maar een keer per dag hoeven te slikken. 'Zo voorkom je dat ze een beurt overslaan, en resistentie ontwikkelen.' Voor de zekerheid gaat het IDI soms onaangekondigd op huisbezoek, pillen tellen. 'Ook om te checken of de voorraad niet aan huisgenoten wordt uitgedeeld.' Coutinho pleit ook voor handiger verpakkingen, 'zodat je een grootmoeder niet naar haar dorp moet terugsturen met een zak siropen die ze in de grond moet ingraven om ze te koelen, en waarvan ze de doseerspuit zonder bril niet kan aflezen.'

Jack Watters heeft wel oren naar die vraag. Volgens de vicepresident external medical affairs van Pfizer, dat in Afrika medicijnen uitdeelt tegen schimmelinfecties die het gevolg zijn van aids, geven bedrijven hun medicijnen voor Afrika vaak toch al een andere kleur en vorm dan die voor de eigen markt, om te verhinderen dat goedkoop of gratis geleverde medicijnen door corrupte ambtenaren achter hun rug weer naar het westen worden verscheept, om daar tegen westerse prijzen te worden verkocht.

Van dit soort corruptie heeft Uganda niet veel last, weet Watters, maar dat toch niet alles op rolletjes loopt, blijkt de volgende dag in het Kawolo-ziekenhuis van Lugazi. Het overheidsziekenhuis van honderd bedden, op vijftig kilometer van Kampala, bestaat uit enkele kale barakken waar alle verf vanaf is. Behalve aidspatiënten komen er veel malarialijders en verkeersslachtoffers - niet verwonderlijk met de snelweg naar Kenia voor de deur. Op bezoek is vandaag behalve donateurs zoals Watters, ook dokter Zainab Akol van het Ugandese ministerie voor Volksgezondheid.

Hoofdgeneesheer Richard Bbosa schetst de uitdagingen waarvoor zijn ziekenhuis staat: veel meer patiënten dan er bedden zijn, uit de hand lopende infecties waar mensen veel te laat mee aankomen, en een overheid die niet altijd thuisgeeft als dat nodig is. Wat is precies het probleem, informeert dokter Akol: wordt de telefoon niet opgenomen, worden bestellingen niet verwerkt? Dokter Bbosa put zich uit in diplomatiek taalgebruik, waarbij onduidelijk blijft waar het schoentje wringt.

Duidelijkheid verschaft even later wel de hoofdzuster van de pediatrische vleugel, Francis Myalcetcho. De aanvoer van medicijnen stokt soms abrupt, zegt ze achter haar hand, tussen gammele bedden waarop in kleurige doeken gewikkelde baby's liggen. 'Dan hebben we plots geen aidssiroop meer voor de kinderen en moeten we op tabletten voor volwassenen overschakelen, die we dan pletten of in vieren snijden.'

Met een gezamenlijk gebed komt even later een eind aan het bezoek. 'O Heer', bidt de hoofdzuster met een uitgestreken gezicht voor, 'dank u dat u donateurs op onze weg heeft gestuurd. Mogen we nog lang medicijnen van ze krijgen, maar kunt U er misschien voor zorgen dat het ministerie wat medewerkzamer wordt in de bedeling ervan?' Zonder een spier te vertrekken en met devoot gevouwen handen galmt dokter Akol luid het 'Amen' mee.

Hilde Van den Eynde


Aids en Uganda: feiten en cijfers
Naar schatting 900.000 Ugandezen zijn besmet met hiv. 200.000 hebben medicijnen nodig; ruim 100.000 Ugandezen slikken aidsremmers. De medicijnen zijn gratis voor wie zich aanbiedt. Toch blijven bijna honderdduizend patiënten van medicatie verstoken: vanwege de guerillaoorlog in het noorden en de ontoegankelijkheid van sommige gebieden, of uit onwetendheid over de ziekte en haar behandelingsmogelijkheden.
6,5 procent van de seksueel actieve Ugandezen is met het aidsvirus besmet. Dat was ooit 22 procent: Uganda is het enige Afrikaanse land dat de epidemie tot staan heeft gebracht.

Zeven op de tien virusdragers is vrouw. Het huwelijk is voor vrouwen een risicofactor.

Uganda was in 1982 het eerste Afrikaanse land waar officieel aids werd vastgesteld. Al sinds 1970 sterven in de vissersdorpen langs het Victoriameer mensen aan de ziekte die aanvankelijk silimu werd genoemd, naar het Engelse woord slim (mager).

Uganda koopt aidsremmers tegen gereduceerde prijzen bij farmabedrijven en fabrikanten van witte producten (generische medicijnen). De rekening wordt voldaan door westerse hulpfondsen als Global Fund en Pepfar.

Behalve aidsremmers verdeelt Uganda pillen tegen zogeheten opportunistische infecties: bacterie- en schimmelziekten die uitbreken als het aidsvirus het immuunsysteem heeft lamgelegd.